donderdag 24 april 2014

De man die Turks kwam leren

Er stond een man aan mijn bureau. Hij kwam Turks leren. De talenschool waar ik werk is één van de weinige die dat in de buurt aanbiedt, en hij woonde ook nog eens om de hoek. Ik vraag mensen die zich komen inschrijven, mocht het daarbij van een gesprek komen, vaak waarom ze een bepaalde taal komen leren. Na een tijdje ga je patronen zien. Mensen leren Engels voor hun werk, Spaans voor op vakantie, Indonesisch vanwege hun voorouders.
Deze man kwam Turks leren omdat hij zo geïnteresseerd was in talen. Hij wilde gewoon een taal leren die hem volkomen vreemd was. En daarbij: zijn vrouw was recentelijk overleden. Met haar, zei hij, kon hij uren achtereen over taal praten. In de laatste jaren van haar leven had hij haar bijna vierentwintig uur per dag verzorgd. Slapen deed hij bijna niet, toen. En nu was ze weg en had hij al die tijd voor zichzelf.
Ik hoor hem in de lessen honderduit praten. Altijd heeft hij meer vragen dan de docent in die twee uurtjes les per week kan beantwoorden. Zelfs op de open dag van de talenschool was hij er weer. Hij woonde toch dichtbij, en hij had nog wat vraagjes. Hij wil praten, alleen maar praten. Het liefst over taal, zoals hij met zijn vrouw deed.

woensdag 2 januari 2013

Ik zou 'm houden, die angst.


Over de Top 2000 en het nut ervan is al genoeg geschreven. Nummers die te hoog staan, te laag, er wel in moesten, of juist niet, de lijst lijkt nogal gemankeerd. Feit is dat ik de laatste dagen van 2012 best vaak op Radio 2 heb afgestemd. In die Lijst der Lijsten kwam, op 30 december, als ik mij niet vergis, ‘Geef Mij Nu Je Angst’ van André Hazes langs. Natuurlijk, dat nummer hebben we vaker gehoord, al dan niet met zachte ‘g’. Maar opeens kwam de tekst nog vreemder op me over dan hij altijd al deed. Kijkt u even mee? Doen we het even strofe voor strofe:

“Je zegt: ‘ik ben vrij’, maar jij bedoelt: ‘ik ben zo eenzaam’
Je voelt je te gek, zeg jij, maar ik zit niet te dromen.
Want die blikken in je ogen zeggen alles tegen mij
Ik voel me precies als jij dus jij kan eerlijk zijn.”

Goed, de toon is gezet. Jongetje zegt tegen meisje dat hij haar to-táál begrijpt. Als zij zegt dat ze ‘vrij’ is, is ze eigenlijk ‘eenzaam’. Daaruit lijken we te kunnen concluderen dat zij, waarschijnlijk recentelijk, nog niet vrij was, maar ook niet eenzaam. Kortom: het is uit. Jongetje ziet nu zijn kans schoon, maar dat merken we later pas. In ieder geval zit André nu niet te dromen. Wel toen hij rijmwoorden op ‘eenzaam’ zocht.

Verder heeft het meisje het talent meerdere blikken in haar ogen te hebben, zo veel dat André alles doorheeft. Komt trouwens niet alleen door die blikken, hoor. André voelt zich precies als het meisje (ook net single geworden, nemen we maar even aan). ‘Dus’, wil hij maar zeggen, ‘jij kan eerlijk zijn’. Aan liegen hebben we even niets. Dom meisje.

“Je voelt je heel goed, zeg jij, je mond begint te trillen.
Ik denk dat ik jou kan helpen maar je moet zelf willen.
Elkaar nu een dienst bewijzen dat is alles wat ik vraag
Zet weg nu die angst, ik wist het al, het is mijn dag vandaag.”

De aansporing tot eerlijkheid heeft weinig gedaan, meisje houdt stug vol dat zij zich prima voelt. Wel trilt haar mond. De maat lijkt voor André toch wel bijna vol te zijn, hij wéét dat hij haar kan helpen, maarja, als zij het niet wil, zijn zelfs Dré’s skills nutteloos. 

En dan komt de aap uit de mouw: “Elkaar nu een dienst bewijzen, dat is alles wat ik vraag”. Wacht even. André was toch juist het meisje aan het helpen? Waarom vraagt hij haar dan nu opeens om een gunst? “Zet weg nu die angst”. Hulp is al niet meer nodig, ze kan er best zelf iets aan doen. “Ik wist het al, het is mijn dag vandaag!” Nu ben je me kwijt, André. Je biedt een meisje je hulp aan, maar daarvoor moet ze wel eerlijk zijn, en zelf willen. Dat is prima, maar je bent nog niet aan helpen toegekomen of zij moet jou óók een dienst bewijzen, waarbij ze die angst, waar jij haar nog niet eens vanaf hebt geholpen, nu zelf maar aan de kant moet schuiven, omdat jij er nu opeens van overtuigd bent dat het jóúw dag is. Eerlijk gezegd, André, vind ik dat weinig subtiel.

En dan het bekende refrein:
“Geef mij nu je angst, ik geef je er hoop voor terug.
Geef mij nu de nacht, ik geef je de morgen terug.
Zolang ik je niet verlies, vind ik heus wel mijn weg met jou.”

Die eerste twee regels lijken toch de goede kant op te wijzen. André lijkt te willen gaan helpen, allemaal erg goed bedoeld, zo lijkt het. Wel een opmerking: sinds wanneer zijn Angst en Hoop dingen die je zomaar kunt ruilen? En heeft André een Angstvernietiger? Anders zit hij er zo mee. Of zou je dat kunnen opslaan? Hoe het ook zij, in de laatste regel loopt Hazes weer, als we even terugkijken, op de zaken vooruit. Hij was een meisje aan het helpen dat net single was geworden, dachten we, maar nu wil hij haar al niet meer kwijt. Wat vindt zij daar zelf van? André lijkt er in ieder geval van overtuigd dat het goedkomt. “Ik vind heus wel mijn weg met jou”, verzekert hij haar. En wat als zij dat nou niet wil? Wat als zijn weg nou net even wat afwijkt van haar weg? Zo ver waren we dus nog lang niet, meneer Hazes. Maar André is nog niet klaar:

“Kijk mij nu eens aan, nee zeg maar niets, je mag best zwijgen.
Het valt nu nog zwaar, maar ik weet dat ik jou kan krijgen.
Dit hoeft nooit meer te gebeuren als je bij me blijft vannacht.
Want dan zul je zien, als jij straks wakker wordt, dat jij weer lacht!”

Weer beginnen we subtiel: aankijken is genoeg, zwijgen mag. “Wat een aardige jongen”, denken we nu allemaal. Maar gelijk daarna kan hij zich toch niet inhouden. ‘Het’, wat het ook is, is nét gebeurd, ‘het’ valt ook nog zwaar, maar dat houdt meneer niet tegen om er alvast van uit te gaan dat het tussen hen wel goed zit. Een subtiele opbouw van deze toch nog redelijk prille relatie, die ook nog eens best eenzijdig lijkt, zit er, als het aan André ligt, niet in. Om zeker te zijn van het effect van André’s hulp is het pure noodzaak dat mevrouw ook gelijk een nachtje blijft slapen. En jonge god Hazes is ook nog eens zo overtuigd van zijn kunnen tussen de lakens dat hij zeker weet dat zijn nieuwverworven liefde morgen alles vergeten is en huppelend verder door het leven gaat.

“Nou ja”, zult u zeggen, “als dat helpt, is dat toch goed?” Nee, lieve mensen, André laat nog in twee subtiele versregels blijken dat dit meisje helpen nooit zijn achterliggende motief is geweest:

“Geef mij het gevoel dat ik er weer bij hoor voortaan
Ik ga met je mee. Nee, ik laat je nu nooit meer gaan.”

Al het voorgaande heeft dus al doel gehad Hazes’ gevoel van eigenwaarde een beetje op te krikken. Hij is nooit van plan geweest dit meisje te helpen. Hij zag een dame in nood en zag zijn kans: onder het voorwendsel van ‘hulp’ probeert hij haar zijn bed in te praten, en dat allemaal zonder haar mening daarover te vragen, en om er zelf weer wat meer bij te horen. Over de dame in kwestie weten we verder niets, maar André zou haar nooit meer laten gaan, en aangezien die al een tijdje dood is, zullen we nooit weten in welke kelder hij haar heeft opgesloten. Iemand die zo’n tekst schrijft, acht ik daartoe namelijk zeker in staat.

maandag 27 februari 2012

De aantrekkingskracht van het ongelezen boek.

Ik heb soms last van een rare gewaarwording, en ik denk niet dat ik de enige ben. Ik verzamel graag boeken, en ik lees ze nog graag ook. Maar aan sommige boeken in mijn verzameling ben ik nog niet toegekomen. En er zijn momenten waarin een gevoel -bijna een soort wanhoop- me bekruipt dat me zegt dat ik al die boeken moet lezen. Het liefst dezelfde avond -het gebeurt meestal 's avonds- nog.

Soms geef ik toe aan het gevoel. Ik pak een boek uit de kast en begin te lezen. Dat kan verschillende gevolgen hebben. Ik lees een paar bladzijden en zet het boek dan weer weg, of ik blijf doorlezen. Beide uitkomsten hebben wel dezelfde consequentie: als ik ga slapen heb ik een deel van een boek gelezen. En dat terwijl ik me, om het overzicht een beetje te bewaren, juist had voorgenomen om mijn boeken één voor één te lezen. De volgende ochtend gaat het eerder uitverkoren boek dan ook braaf mee op reis (aangenomen dat ik reis, en gezien ik niet in de stad woon waar ik studeer, is dat vaker wel het geval dan niet). Ik lees namelijk graag tijdens het reizen, maar -vanzelfsprekend- niet alleen maar.

En dan lees ik dus weer in het boek waarin ik aanvankelijk was begonnen (momenteel Hunter S. Thompson's The Rum Diary, niet geheel onafhankelijk van recente ontwikkelingen op filmgebied), en blijft het andere boek achter, vaak nog met een bladwijzertje erin dat aanwijst hoe weinig ik er eigenlijk van gelezen heb. Neem een kijkje in mijn boekenverzameling, en je vindt veel van die bladwijzertjes (van allerlei allooi) terug.

Het is het resultaat, denk ik, van een soort dubbel gevoel. Aan de ene kant wil ik heel veel lezen, aan de andere kant wil ik aan dat wat ik lees ook de nodige aandacht schenken. Daarom heb ik me ooit voorgenomen om systematisch te werken, en steeds in één boek 'bezig te zijn'. Maar soms werkt dat dus niet. Soms hebben ongelezen boeken zo'n abnormale aantrekkingskracht dat ik erin móét lezen, al is het maar even.

En zo lees ik er toch weer vijf tegelijk.

zondag 5 februari 2012

AntwerpeNNP

Het eind van de tentamenperiode, dat betekent het begin van de studiereis naar een Belgische stad met Neerlandici-studievereniging NNP. Of we van tevoren de novelle Het Dwaallicht van Willem Elsschot wilden lezen. Op het programma stond namelijk een wandeling met Elsschot als ‘geestlijk leider’. De wandeling kwam er, alleen we kwamen niet verder dan de straat uit de openingsscène van Het Dwaallicht en Elsschot’s stamkroeg (‘Quinten Matsijs’). Het was namelijk niet erg warm, dus ‘ ‘nen bolleke’ ging er wel in. Willem zou trots op ons zijn.

Maar niet alleen de wandeling was die dag een succes. Ook de Pauluskerk was érg mooi (met vooral een zeer indrukwekkende Calvarieberg in de tuin, en een aantal Rubensen aan de muren. Maar goed, Rubens schilderde en ontwierp voor alles en iedereen als je ‘m maar betaalde, je komt hem door heel Antwerpen tegen), en het eten erg goed. En laten we de karaokebar niet vergeten. De tweede waar we kwamen, althans. Mocht u ooit in Antwerpen zijn en een sterke karaoke-aandrang voelen, ga dan naar ‘Park Avenue’ op de Kaasrui. ‘Bonaparte’ op de Grote Markt heeft lang niet dezelfde sfeer. Een biertje kost er helaas wel €2,80 (“twee euro taggeteg”, aldus de ober), voor Belgische begrippen eigenlijk onbegrijpelijk. Maar goed, dan drinkt u maar wat minder. 

Laten we niet te lang bij de karaoke blijven hangen, dat hebben wij al voor u gedaan (met voor mij als gevolg een nog altijd half ontbrekend stemgeluid). Gelukkig ook weer niet zó lang; bijtijds opstaan is namelijk een terugkerend onderdeel van deze beruchte Belgiëreizen. Dus aan het ontbijt, en de deur uit, de kou in. Gelukkig friste de buitenlucht onze hersenen wat op, want lezingen horen er natuurlijk ook bij. Dr. Frank Willaert trapte af, met een boeiende lezing over lyriek en de invloed van de Lotharingse minnezang daarop, en daarna mocht Reinhild Vandekerckhove over de invloed van het Engels op de taal van Vlaamse jongeren, bekeken vanuit de chattaal. Sommigen sliepen, anderen luisterden, sommigen hanteerden een combinatie van de twee. Mijn hoofd was er -meen ik te kunnen zeggen- nog aardig bij, maar toch was de koffie na de zeer goede lunch een welkome brandstof voor de rest van de dag.

(Mocht u Nederlands studeren, of in de buurt van de faculteit zijn, vraag eens aan Nick Tomberge of hij Frank Willaert imiteert. Dan heeft u precies geen beeld van hoe hij eigenlijk praat, maar laat dat u niet weerhouden.)

Tijdens de lunch kwamen er via verschillende mobiele telefoons meldingen binnen van het thuisfront: in Nederland lag er sneeuw! In België was het alleen nog maar koud, maar het zou niet lang duren. We liepen na de lunch naar het museum dat mijns inziens een van de hoogtepunten van de reis genoemd kan worden: het ‘Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet’, kortom: Plantin-Moretus (da’s nog steeds niet heel kort, bij nader inzien). Ik zou niet weten waar ik moest beginnen met de beschrijving van dit museum, u zou eigenlijk gewoon zelf moeten gaan kijken. Maar misschien is het het beste als men er bij de opleiding Nederlands gewoon een verplichte excursie van maakt, het museum komt namelijk écht tot leven als Olga van Marion je er rondleidt (en ik neem aan dat Ludo Jongen dezelfde rondleid-kwaliteiten bezit, alleen de groep moest splitsen).

Dus een oproep aan Olga en Ludo: neem gewoon alle eerstejaars onder dwang mee, dit moeten ze gezien hebben. Of spreek de ‘audio-guide’ in, dan heeft iedere bezoeker een net wat rijkere ervaring in dat museum. Een ervaring, trouwens, die nog extra verrijkt werd door het feit dat het nu bij ons ook was gaan sneeuwen. Plantin-Moretus in de sneeuw, Harry Potter verbleekt erbij.

Na het museum was het eigenlijk tijd voor het ‘vrije programma’. U weet wel, rondlopen, winkels bekijken, chocolade kopen voor de thuisblijvers. Bij ons kwam het er niet van. De groep in het museum dunde steeds verder uit, maar ‘wij’ bleven nog ‘even’ rondhangen. Het werd alleen toch wel wat laat. Gelukkig was er een kroeg in de buurt waar een aantal anderen zich ook verzameld had (een kroeg waar een ledenlijst hing voor een zogenaamde ‘spaarkas’, de werking ervan is ons uitgelegd, maar ben ik weer vergeten. De naam van de spaarkas daarentegen vergeet ik nooit: “De Gulzige Gleuf”. U mag het zeggen).

Daarna avondeten in Restaurant Scheldezicht. Zonder zicht op de Schelde, maar mét stoverij en goede gesprekken, dat maakte veel goed. We bereikten het restaurant door een voetgangerstunnel onder de Schelde door. Dat galmt lekker. Dat je er niet mocht roepen, zingen of lawaai maken ontdekten we pas toen de terugweg al voltooid was. Mij kan men niet als schuldige aanwijzen, mijn stem was namelijk zo aan karaoke-slijtage onderhevig geweest dat ik geen galm-waardige klanken kon voortbrengen.

Die avond dachten we rustig bij jazzcafé ‘De Muze’ te gaan zitten, dat bleek niet voor ons weggelegd, alle tafeltjes waren vol. Het vervolg van onze zoektocht resulteerde in een kleine discotheek. Die discotheek heette ook ‘Het Vervolg’, maar hij had net zo goed ‘Het Eind’ kunnen heten, want verder ging de zoektocht niet. Ook hier geen tafeltje te krijgen, maar dat kwam meer omdat er ook helemaal geen tafeltjes waren. Het bier kostte er wel maar €1,90, dus dat was winst.

Iets vroeger dan de vorige avond/nacht keerden we huiswaarts (nee, niet echt, maar om nou ‘hostelwaarts’ te zeggen...). Maar dat wel zonder voordeursleutel. Gelukkig heeft Eddy de kracht om zelfs ‘s nachts mensen telefonisch te bewegen ons uit de sneeuw te komen redden. En zo kon er toch binnen geslapen worden.

Tijd voor ontbijt, wederom, met aansluitend de afsluitende wandeling. De wandeling voerde ons door de ‘Joodse wijk’, onder leiding van Swa (afkorting van François, er was in Antwerpen ook een café genaamd ‘De Vettige Swa’), die ons veel wist te vertellen over de geschiedenis van de wijk, de geschiedenis van de Joden in Antwerpen en die ons op alle noemenswaardige gevels en gebouwen wist te wijzen (en dat waren er nogal wat!).

En toen was het uur van de thuisreis gekomen. In de bus duurden de gesprekken, de woordgrappen en het gezang voort. Vooral die grappen waren tijdens de hele reis niet van de lucht. Dat is traditie, dat hoort. En als iemand (en dan bedoel ik eigenlijk heel vaak Coen) eenmaal een voorzet had gegeven, dan was er geen houden meer aan. Om ten slotte de reis met een veel aangehaalde quote van Klaas samen te vatten: het was “heer-lijk!” Naast de mensen, koffers en aankopen kwamen er veel mooie herinneringen mee terug. 

donderdag 27 oktober 2011

Een regelrechte rat.

Italië en Griekenland staan op het punt om Europa een afgrond in te sleuren die, voor zover we weten, geen bodem heeft. Onze eigen minister Leers staat op het punt een jongen van achttien het land uit te schoppen. De politiek heeft grote zaken aan het hoofd. Gelukkig is daar ook nog de portefeuille die ‘Milieu’ heet. Dingen als het klimaat heeft men al lang uit het hoofd gezet daar. Het ministerie voor Milieu is klaar voor het echte werk, het ministerie voor Milieu wil met de grote jongens mee.

En daarom heeft staatssecretaris Joop Atsma een brief geschreven aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake een zeer nijpende kwestie. Ratten. En niet zomaar ratten. Resistente bruine ratten. Walst u die klanken even door de hersenen? Resistente. Bruine. Ratten.

Die ratten zijn dus niet alleen bruin. Ze zijn resistent. Dat betekent in lekentaal dat ze een dik rattenvingertje opsteken naar onze bestrijdingsmiddeltjes. Deze gevaarlijke mutanten gaan ons kaalvreten. Deze ratten staan in een rijtje geduldig af te wachten. Zodra de Eurozone uit elkaar klapt komen zij stiekem om het hoekje kijken. Niets minder dan werelddominantie streven ze na. En we kunnen er Niets. Tegen. Doen.

Maar wacht. Misschien toch? Ja! Er is een middel. Een middel waar ze bij dit kabinet nooit echt gedacht hadden. Hoewel, dat hebben ze wel, maar het was altijd gewoon zo’n onderwerp waar je alleen dacht als je geld nodig had. Kennis. Al het geld dat je daarin stopt kun je, als je het moeilijk hebt, makkelijk een andere bestemming geven. En die domme onderdanen blijven er toch wel voor betalen, hoeveel je er ook voor vraagt.

Maar nu moeten we er eventjes in investeren. Er moeten nieuwe exameneisen komen voor professionele verdelgers! Hop, terug de schoolbanken in met die mensen. De rat is resistent. Daar is het allerhoogste voor nodig. En als dat investeren in een bepaald soort onderwijs betekent, dan moet dat maar. Heb je last van ratten? Dan moet je een speciaal ontwikkelde cursus volgen, of zo’n supersonische, helemaal-spiksplinternieuw getrainde verdelger in de arm nemen.

Aan de resistente bruine ratten: u kunt lachen zo hard u wilt. Zodra deze mensen getraind zijn zullen ze jullie downhunten en outsmoken. Kun je nog zo lief kijken. Het is oorlog.

woensdag 20 juli 2011

De Commissie Gelijke Behandeling is een instantie zonder oplossingen.

Vandaag las ik op volkskrant.nl met mijn kaak op mijn bureau dit artikel, geschreven door Piet van Geel, lid van de Commissie Gelijke Behandeling.  In zijn schrijfsel bestrijdt hij het ‘selectie-aan-de-poort’-idee van de juwelier wiens verhaal we allemaal (hopelijk toch) gehoord hebben. Lees verder op DeJaap.nl >>

donderdag 2 juni 2011

Het zit 'm in de nieren.

China, ik schreef er al eerder over, is weer in het nieuws. Nou ja, niet China zelf, maar twee personen die er vandaan komen. En ze verschillen nogal. Eentje is namelijk een jongen, en de andere een meisje. En eentje is heel dom, terwijl de ander het beter doet.

Meneer verkocht namelijk zijn nier voor een iPad. Op zijn zeventiende. En nu heeft hij spijt. En zijn z’n ouders boos. Maar hij heeft wel een iPad. Of in ieder geval omgerekend tweeduizend euro. Nu kan hij alleen nooit meer zeggen dat hij een Apple-fan in hart en nieren is.

Maargoed, Chinezen zijn nu eenmaal een beetje gek. Er zijn vast meer Chinezen die een of meerdere organen puur voor het geld verkocht hebben.Houd een Chinees een technisch hoogstandje voor zijn neus en hij begint te kwijlen en biedt je zijn vrouw en kinderen aan. Of hij gaat het meteen zitten namaken.

Wat mevrouw Na Li daarentegen presteerde, was nog niet eerder vertoond. Zij wist Maria Sharapova van de Franse baan te vegen met een tennisracket, en staat nu als eerste Chinese ooit in de finale van Roland Garros. Zo heeft zij haar beide nieren nog (neem ik toch aan), en wordt er gelijk ook even meer dan vijf ton op haar bankrekening gedropshot. En als ze wint mag ze er meer dan een miljoen bij laten schrijven.

Dus, ouders: schop je kind af en toe eens (zonder iPad) naar buiten.Misschien hebben ze ergens talent voor. En aan sommige talenten valt (na de nodige investeringen, toegegeven) veel te verdienen. Heel veel.

Voor de ouders van de Chinese tiener is het wat laat, maar ik hoop dat zij hun kind wel een beetje in de gaten houden. Hij had de nierverwijderaar en –koper op internet gevonden. Als hij een iPad heeft kan hij overal waar hij wil gaan zitten zoeken naar mensen die een stukje van hem willen hebben. Het iPad-internetabonnement moet tenslotte ook betaald worden. Straks heeft hij letterlijk zijn hart verloren aan Apple. Of zijn ziel verkocht. Zou toch jammer zijn.